Duidelijk gesproken taal
Wil je helder en toegankelijk communiceren met anderstaligen? We geven je enkele tips die de communicatie met je anderstalige collega’s, klanten, leden, ouders, bezoekers … kunnen verbeteren, ook als ze het af en toe wat moeilijk hebben met het Nederlands.
Houd het eenvoudig
- Schakel niet te snel over op een andere taal. Geef iemand die Nederlands leert de kans om de taal te oefenen. Moedig aan.
- Spreek langzaam en articuleer goed. Blijf wel natuurlijk spreken en maak geen grammaticale fouten.
- Gebruik gebaren die je uitleg ondersteunen. Wees voorzichtig met taal- of cultuurgebonden gebaren.
- Gebruik eenvoudige woorden en synoniemen. Gebruik bijvoorbeeld woorden die in meerdere talen bijna hetzelfde zijn, zoals annuleren in plaats van afzeggen.
Houd rekening met deze tips
- Vermijd dialectwoorden en spreektaal. Bijvoorbeeld: Zeg elastiekje in plaats van rekker.
- Hertaal. Leg iets uit in andere woorden. Wees voorzichtig met figuurlijk taalgebruik.
- Geef de anderstalige de tijd om even te zoeken naar zijn woorden. Zeg niet te snel iets voor en stel open vragen om na te gaan of je gesprekspartner alles heeft begrepen.
Maak je boodschap duidelijker
- Geef de Nederlandse vertaling van woorden die de anderstalige in een andere taal zegt. Bijvoorbeeld: ‘Kan ik hier sacs poubelle kopen?’ – ‘Welke vuilniszakken heb je nodig? Blauwe, groene of bruine?’
- Wijs voorwerpen waarover je spreekt aan. Je kan ook foto's, voorwerpen of prenten gebruiken om te tonen wat je precies bedoelt.
- Zeg niet dat iets fout is, maar corrigeer op een positieve manier. Bijvoorbeeld: ‘In hoeveel stationen stopt de trein?’ – ‘In vijf stations.’